39

Het is alweer een feestdag vandaag. Mijn vrouw en ik – we gaan al wat langer mee met z’n tweeën – trouwden op 2 juni 1984 voor het echie. Dat wist die professor in Leiden niet die haar oratie op 2 juni plande en waar mijn vrouw coûte que coûte naar toe moest. En zo komt het dat we die trouwdag vandaag gescheiden vieren, de een op de Leidse Olympus, de ander op de Holterberg.

Dat verschil is misschien veelzeggend. Daar waar ik de stoemper ben die afzien tot een kunst verheft en liever een uur om fietst dan op de kaart te kijken, is mijn vrouw de bedachtzame planner die de dingen met zorg voorbereidt en stoempen iets voor stumpers vindt.

39 jaren. 39 jaar. Het eerste betreft een schier eindeloze herhaling van de dagelijkse gang der dingen. 39 jaar is een eenheid. Een periode. Een leven. We zijn 39 jaar getrouwd. En ieder jaar feliciteren we elkaar met elkaar. Dit jaar dus ook.

Ik ken romantische types die op zo’n dag alles uit de kast halen om er iets onvergetelijks van te maken. Voor ons is dat niet nodig. Iedere dag samen is onvergetelijk. En de dagen dat we niet samen zijn, zijn dientengevolge nóg onvergetelijker. Juist als de een in Holten een pannenkoek eet en de ander soupeert met het Leids academisch crème de la crème.

Waar ligt die bal?

Als ik dit schrijf heb ik 4 teksten afgemaakt. Althans, voorlopig. Ik stuurde ze op naar de opdrachtgevers en geïnterviewden, schreef een mooie factuur, en haalde adem. Opgelucht en afgepeigerd. De ballen liggen nu bij de anderen, zij zijn aan zet, zij kunnen hun plas erover doen. Ik ben even klaar.

Nog mooier is dat er ook geen ander werk ligt. Vooralsnog. Ik ben even vrij. Minimaal een dag. En laat dat nou net de dag zijn dat de kleine O en zijn grote broer hier komen! Telkens neem ik me voor om op zo’n donderdag iets heel anders te gaan doen. Eropuit. De wijde wereld in. Maar we zijn gewoontedieren . En de kaas is echt op. Bloemen zijn er ook niet meer. Brood is er wel. Ik zie het er zo maar van komen dat we ons wandelingetje naar de kaaswinkel van Van der Ley maken, misschien nog even richting de Souk lopen en bij bloemist Bolt een bosje kopen.

Nu ik dit schreef realiseer ik me dat ik alweer achter die vermaledijde computer zit. Nu ik dit schreef heb ik 5 teksten afgemaakt. Ik ga wat lezen.

Ach

Na de mei-vergadering van de kaartvereniging wandelde ik naar huis. Langs de Wilhelminakade, de Noorderhaven, het Lopende diep, de Spilsluizen. Niemand op straat. Windstil, bladstil, zacht. De stad was nog mooier dan anders. De bomen waren groen zoals groen bedoeld is. Een prille, dunne schemer hing over het water. De schepen lagen geduldig op een rij, wachtend op hun beurt. In de verte de torens van het Academiegebouw, de A-kerk en natuurlijk mijn eigen toren. Er kwam een jongen me tegemoet fietsen, hij floot een liedje, zacht, ietwat schroomvallig. Wie fluit er nog op straat? Ik stond stil. Ik maakte een foto. Het was niet een poging om te onthouden wat ik zag. Het was een gebaar. Het was een verzuchting. Het was ‘Ach’.

De hel van Rolde

Tot hier en niet verder. Of toch verder en naar daar? Het was een fijn vertrouwd oud gevoel. We hadden Rolde in ’t zicht en kozen voor een leuke afwijking van de standaardroute omdat onze app een gebaand pad laat zien dat andere app’s en kaarten niet laten zien. Het was mogelijk bovendien nog wat korter naar onze camping.

Natuurlijk begon het pad verleidelijk met zacht groen weelderig gras en wat fluitenkruid met erin glashelder en klip en klaar dat pad. Dat op zeker moment een duidelijk spoor werd en eenmaal bij het Rolderdiepje een spoor. Hier lopen wel eens mensen, onmiskenbaar.

En zo struinden we langs het diepje. Eerst gewoon wat voorzichtig maar allengs meer voetje voor voetje, stap voor stap tastend op zoek naar vaste grond onder de voet, dwars door het manshoge struweel, braam, brandnetel, kleefkruid en ander scherp spul. Die korte broek was misschien toch niet zo’n goed idee. Ik stond tot mijn middel in het grijze groen. Ik keek achterom. Mijn vrouw is een stuk kleiner. Ze was weg. Even zag ik de krantenkop voor me: ‘Ouder echtpaar komt om bij Rolderdiepje’ met daarbij een foto van die onafzienbare zee aan stekelig groen. ‘Hoe konden ze daar nou verzeild raken?’ vroegen onze kinderen zich af, in het bijbehorende artikel. Tot ik het hoofd van mij vrouw zag opduiken, peinzend turend naar die app. Omkeren of door? Het is een keuze gebaseerd op te veel onbekende factoren. We gingen door. Twintig minuten later zagen we dat bruggetje en even later kropen we in licht verwarde toestand uit de walkant op de gebaande weg, vaste grond onder de voeten.

Natuurlijk, we hadden om moeten keren. Maar omkeren is zo sneu. We hadden moeten omkeren. Maar we deden het niet. Ieder jaar maken we minstens een keer die vergissing. Die wandelingen blijven je het beste bij.

De foto toont een te feeëriek beeld van de hel van Rolde. Maar je wilt toch een plaatje.

Lijn 36

Het OV in Nederland is een een kostenpost in plaats van infrastructuur, een basisvoorziening.

173 miljoen euro kreeg de provincie Groningen uit het NPG-potje van 1,15 miljard euro. Met 173 miljoen euro wil de provincie investeren in:
– Toekomstbestendige economie
– Ons Groninger landschap
– Bereikbaarheid
– Van onderwijs naar kennis en vakmanschap
– Groningen als fijne leefomgeving
– Meer gezonde jaren voor meer Groningers.

Het OV-bureau Groningen-Drenthe moet bezuinigen lees ik in ons Dagblad. Het gaat om ongeveer 7 miljoen euro. Een van de lijnen die dus het loodje legt is lijn 36. De lijn die de dorpen Winsum, Garnwerd, Feerwerd, Ezinge, Saaksum en Oldehove verbindt. De lijn is reuze handig voor mensen uit die dorpen die geen tweede auto willen, voor toeristen die in dat prachtige landschap willen wandelen, voor scholieren. Maar waarschijnlijk kan die lijn “niet meer uit”. En dan is er maar een oplossing: schrappen die hap.

Ik snap het niet. Je hebt 173 miljoen euro beschikbaar om de bereikbaarheid te verbeteren, om mensen in beweging te krijgen, om de leefomgeving te verbeteren en om het Groninger Landschap te versterken. En zo’n buslijn schrap je. Waarom? Omdat we in Nederland het OV als een kostenpost zien en niet als een heel vanzelfsprekend en basaal stukje infrastructuur. Infrastructuur die duurzaam en relatief groen bijdraagt aan … zie hierboven.

Overigens: de foto die dit stukje siert (dank Ingolf van Oostveen) kan de indruk wekken dat er nu wel op het Martinikerkhof gehalteerd wordt. Dat zou schrijnend zijn. Deze halte bleek eenmalig.

Pollinosis

Het stond in de krant. Hooikoorts, en hoe achteloos onze samenleving het bejegent. Het zit ‘m in de oorzaak: het is bijna zomer, het is een prachtige dag, de wereld staat barstensvol bloeiende dingen en dan is er iemand die daarover zeurt. Het zit ‘m in de belangrijkste verschijnselen: niezen, snotteren. Ach, we zijn allemaal wel eens verkouden. Het zit ‘m in de naam. Want hooi is fijn en koortsig zijn ze niet, die zogenaamde “patiënten”.

Maar er is hoop. In ons Dagblad zegt internist Hanneke Oud Elberink over ons: ‘Sommigen voelen zich zo lamlendig dat ze niet in staat zijn zich te concentreren. De meeste mensen hebben er zoveel last van dat ze minder productief zijn en slechter slapen en zo in een neerwaartse spiraal raken.’

Dokter zegt het. Ik schreef het. Wrak op de bank. Die neerwaartse spiraal, zo herkenbaar.

We lazen het nieuwsbericht gisteren aan de ontbijttafel en begonnen allebei prompt te niezen en te snotteren. Het zit overal: in je hoofd en in je longen en in je neus en in je slijmvliezen én in je gemoed. Tussen de oren, daar ook.

Ik voel me gehoord. Maar we moeten het beestje voortaan wel anders bij de naam noemen. ‘Pollinosis’ las ik op Wikipedia, ‘een vorm van allergische rinitis’. Beter, maar nog veel te vriendelijk. Ik broed nog op een andere naam.

Gelukkig gaat het wat beter. Misschien is mijn pollendrager inmiddels uitgebloeid. Ik voel me in staat om twee knaapjes te vertroetelen. Misschien neem ik ze wel mee naar buiten.

De foto maakte ik zondag. Het welbehagen waarmee opa de picknickkleedjes spreidde was haast aandoenlijk. Jaloersmakend ook.

%d bloggers liken dit: