Voetje voor voetje

Woensdag schuifelde ik naar de winkel. Voetje voor voetje, telkens weer bijna uitglijdend. De sneeuw was alweer verijst. Ik was de oude man waar Campert over schreef:

FORGOTTEN FIELD

Of ik wel goed voor mezelf zorg
is haar vraag in het café
waar ik traag te drinken zit

ik knik heftig bevestigend
want dat moet je doen
als je oud bent

en wijs op de inhoud van mijn boodschappentas:
een meeneemmaaltijd boerenkool met worst
de avondbladen vol werelds krakeel
een slof sigaretten als pistolen in de oorlog
en een fles wijn uit Portugal
genoemd naar een vergeten veldje
nooit in het kadaster opgenomen
en waar ik ooit heen zal gaan

(Uit: Een oud geluid, 2011)

Gisteren was ik weer de jonge hond die ik ten diepste ben. Een stevige kinderwagen met een jongeman van 51 weken oud en 10 kilo schoon aan de haak geeft een kwieke, levenslustige huisvader die net de 60 aantikt, grip op het leven en grip op de sneeuw. Ik kocht verse groenten en rijst en liet de wijn staan. Lasse oefende met mama en papa. Ik zei het hem voor. Zo trokken wij door de stad. ‘Mama mama, papa papa.’

Wat wil je met je leven?

Op Facebook las ik over een moeder die ten einde raad was: haar zoon kon na de middelbare school niet kiezen uit de verschillende opleidingen. Hij deed inmiddels 3 “tussenjaren” en weet het nog steeds niet. Een vierde tussenjaar dreigt. Ze bekloeg zich over hoe hij z’n talenten verkwanselde: hij kan (volgens zijn moeder) conservatorium doen want hij is bijzonder muzikaal. Hij kan ook de horeca in want hij heeft uitstekende sociale vaardigheden. En er waren meer glorieuze toekomsten voor hem weggelegd aldus moeder. Ze vroeg hem dan ook voortdurend: ‘Wat wil je met je leven?’

Ik heb met de jongen te doen. Want met die vraag maak je het hem ook niet makkelijk. Als je 22 bent weet je wellicht in grote lijnen wat je met de dag van morgen wilt. Tenminste, als het vandaag vrijdag is. Maar wat je met je léven wilt?

Wist ik dat indertijd? Ik betwijfel het.

Ik ben ooit Nederlands gaan studeren zonder heel concrete verwachtingen over wat ik met mijn leven wilde. De studie leek me leuk. Boeken lezen leek me leuk. Erover praten ook. Zo is het gegaan. Van het een kwam het ander. Ik zwierf vrij planloos door het leven. Ik had geen plan A. En al helemaal geen plan B.

Maar het wordt altijd weer vanzelf vandaag. Morgen zien we wel weer verder. We worden vanzelf groot.

Laat hem los, zou ik die moeder willen toeroepen. Hij komt er vanzelf. Een eenmaal in Koningshooikt, Itegem of Bevel ziet hij wel weer verder.

Economisch hoogtij

Toen het rond 1967 de familie Sorgdrager-Kassies financieel wat beter ging, kocht mijn moeder een droogkap, een hoogtezon en een asbest plantenbak met altijd groene planten. En ze kochten een Ami break: een auto.

Foei, zeggen we nu. Maar mijn ouders deugden. Kennelijk zit het in de mens. Als het ook maar even kan, nemen we het ervan.

De klimaatdoelen die we ons als land en wereld stelden, worden in elk geval door Nederland niet gehaald. Ik citeer de Volkskrant: ‘Het economisch hoogtij gooit roet in het eten: de groeiende uitstoot van het wegverkeer en de industrie heeft de laatste jaren alle elders geboekte milieuwinst tenietgedaan.’

Het lijkt of we er zelf ook niets aan kunnen doen.

Het AD schreef gisteren op de website: ‘Files zorgen voor 1200 km avondspits’ (het was toen nog maar half 5). Twitteraar Freek de Bos reageerde: ‘Niet sneeuw zorgt voor files maar auto’s!’

19 januari – alweer

Het is 19 januari en de toverhazelaar bloeit ongetwijfeld. Het is 19 januari en echt, je kunt zien dat het langer licht blijft. Het is 19 januari en de decemberkater is zo’n beetje voorbij. Het is 19 januari en mijn moeder is jarig.

Er zat een dikke duif vanmorgen vroeg bij de Albert Heijn. Ze (het was een vrouwtje) zag er moe uit. Misschien wel een beetje moedeloos. Ach, dacht ik. Ach, dacht ik dat mijn moeder gedacht zou hebben. Ze was begaan met de weerlozen, de hulpelozen, de radelozen, mijn moeder. Vooral met mensen trouwens, al had ze de tuin vol met vetbollen en bakjes zaad voor de vogels.

Vandaag gaan mijn broer en zijn vrouw naar het graf. ‘Bedevaart’ appte hij. ‘Fijn’ appte ik terug. Ik vind het een fijne gedachte dat ze daar even zijn. Ik hing twee vetbollen in de tuin.

Eindhoven by night

Nee, het was geen Lassedag gisteren. Ik leerde een groep secretaresses hoe ze een geweldige e-mail kunnen schrijven. Dat vond plaats in Eindhoven vanaf half 10 ’s morgens. Ik schrik er nog van.  Van nature al geen reiziger moest ik nu woensdagavond in het donker per trein naar een mij vreemde stad in een mij vreemd hotel op een mij vreemde kamer in een mij vreemd bed slapen en dat alles alleen.

Het was heel simpel, verzekerde de mevrouw van de fietsenstalling in Eindhoven mij. Waar ik moest wezen, daar woonde zij ook.  Gewoon hier de Vestdijk op en dan rechts of … Het was bijna 21.00 uur, ik was moe, ik luisterde niet goed en ik verdwaalde al op het Stationsplein. In mijn mobiel zit een routebegeleiding en die wilde mij graag helpen. 7 minuten fietsen beloofde de begeleidster die dienst had. Toen begon het te regenen. Van die grote zuidelijke druppels diep ijs lijken. Ik borg de mobiel in mijn jas en zette de capuchon op. Op pad! Zo groot kan Eindhoven niet zijn.

Vanuit mijn binnenzak bestookte mijn routebegeleidster mij geduldig met routetips maar het waaide en regende en met capuchon kon ik haar onmogelijk verstaan. Ik miste mijn vrouw.

Uiteindelijk kwam ik er natuurlijk, en niet eens zoveel later dan gepland. De kamer was ruim en best fijn en ik had een borrel meegenomen. Op een bibberige televisie keek ik een korrelige Inspector Frost. Het was lang geleden dat ik Inspector Frost keek en ik wist weer waarom. Het was lang geleden dat ik alleen in een hotel sliep, en ik wist weer waarom.

De volgende avond at ik na de training bij een lieve Tekstnetvriendin. Ik had haar geen deelgenoot gemaakt van mijn omzwervingen de dag ervoor maar ze bood spontaan aan om even met me mee te fietsen naar het station. Ik accepteerde dankbaar.

Nu is het vrijdagochtend en wachten we op Lasse. Hij komt vandaag. De lucht is kraakhelder. Er staan wat sterren aan de hemel. Zijn moeder brengt hem.

Op de foto Eindhoven by morning.

Rennen

We stonden op station Muiderpoort. We gingen op vakantie. Een grote vakantie. Met koffers. Het was dus voordat we de Ami kregen maar al wel in Nieuwendam woonden. Ik zeg: 1968. Mijn vader was doodsbenauwd dat we onder een trein zouden komen en deed alles om ons af te leiden. Met mij deed hij een wedstrijdje ‘hardlopen’ op het perron.

Het was er leeg. Het was nu eenmaal Muiderpoort op een zomerse dag in de zomervakantie. Misschien was het zo’n prachtige zomer, die had je toen. Misschien was het helemaal geen zomervakantie maar een herfstvakantie. Maar hoe het ook zij, het perron was leeg en we renden van de koffers naar het einde van het perron.

Ik was 10. Hij 41 of 42. Ik won.

Die kick. Maar ook: die schaamte. Dat ik sneller was dan m’n vader. Dat ik van m’n vader won. Achteraf kan het ook maar zo zijn dat hij me liet winnen. Maar hij was geen sportief type en rennen deed hij nooit.

Later kwam ik wel vaker op Muiderpoort als ik met klasgenootjes van de Moreelsestraatschool naar Weesp ging. We legden centen op de rails. Die werden platgereden. En dan gingen we naar Weesp. Mijn vader had het vast niet toegejuicht, die cent op de rails.

Binnenkort ren ik met Lasse naar het Provinciehuis en terug. Ik beloof: ik láát hem winnen. De tekening van Peter van Straten stuurde zijn vader mij.