De rechtvaardiging van een bestaan

JC-Bloem

J.C. Bloem publiceerde dit beroemde gedicht in 1945. Hij was 58.

Dichterschap

Is dit genoeg: een stuk of wat gedichten,
Voor de rechtvaardiging van een bestaan,
In ’t slecht vervullen van onnoozle plichten
Om den te karigen brode allengs verdaan?

En hierom zijn der op een doel gerichten
bevredigende dagen mij ontgaan;
Hierom blijft mij slechts zelf en lot betichten
in ‘t zicht van ‘t eind der onherkeerbre baan.

Van al de dingen, die ‘k droomen zocht –
Erger: van alle, die ik wèl vermocht,
Is, nu hun tijd voorbij is, niets geworden.

En ik kan zelfs niet, als mijn onbevreesd
Erkennen mij verwijst naar de verdorden,
Aanvoeren: maar mijn bloei is schoon geweest.

Dit gedicht is terecht beroemd vanwege die eerste twee prachtregels. Maar daarna hoeven we eigenlijk niet verder te lezen. Het gedicht gaat ten onder in een huilerige brij van ingewikkelde zinnen die ook nog eens vorstelijk mank gaan aan rijmdwang.

Vooral het slot is sneu. Bloem wist als geen ander dat hij beschouwd werd als een grote, zij het kleine, dichter. Hij hengelt in die laatste strofe ongeneerd naar complimentjes: ‘Heus Jacques, je schrijft prachtige gedichten!’

Ach ja, je bent 58 en je vraagt je af: doe ik er toe?